Aardbevingen
Een aardbeving begint vaak ergens op diepte in de aardkost. Het diepste punt noem je het hypocentrum.
Bij het punt aan de het aardoppervlak recht boven het hypocentrum voel je de zwaarste schokken. De meeste aardbevingen komen door het schuiven van de platen.
Na een aardbeving door verschuiving van de platen kunnen er naschokken plaatsvinden. Deze zijn minder hevig dan de aardbeving zelf. De naschokken komen vaak door de spanningsontlading op dezelfde of andere breuk.
Ijskappen
Een ijskap bestaat uit heel veel ijs. Het is groot en zwaar genoeg om bergafwaarts te glijden. Het beweegt heel langzaam naar beneden van een berg. IJskappen bevatten de allergrootste hoeveelheid van het zoete water op de aarde. IJskappen en gletsjers zorgen voor erosie door uitslijting van de bodem waar ze overheen bewegen. Op aarde zijn 2 grote ijskappen. Eén op Antarctica en één op Groenland. Er zijn ook kleinere ijskappen. IJskappen smelten door zonlicht en als het weer te warm wordt. IJskappen komen voor in koude periodes (glacialen) en in minder koude periodes (interglacialen).
Maak jouw eigen website met JouwWeb